
Jurisprudentie
AU0641
Datum uitspraak2005-08-05
Datum gepubliceerd2005-08-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5284 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5284 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Betrokkene heeft in hoger beroep geen enkel nieuw argument aangevoerd waarom WAO-besluit onjuist is.
Uitspraak
03/5284 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 15 oktober 2002 (hierna: bestreden besluit) heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 december 2001, waarbij de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
15 tot 25%, met ingang van 12 februari 2002 werd ingetrokken omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 2 september 2003, nr. WAO 02/2901, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. A. Bosveld, advocaat te Rotterdam, op bij aanvullend beroepschrift van 15 december 2003, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 27 januari 2004, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 juni 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot de conclusie gekomen dat gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 12 februari 2002 terecht en op goede gronden heeft bepaald op minder dan 15%.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij vanwege zijn beperkingen ter zake van langdurig staan en lopen, langdurig zitten, veelvuldig reiken, tillen en dragen van lasten, op de datum in geding niet in staat was de hem door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te verrichten.
De Raad overweegt dat de rechtbank de grieven van appellant afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen.
De Raad kan de overwegingen van de rechtbank volledig onderschrijven. De Raad merkt hierbij op dat appellant in hoger beroep geen enkel nieuw argument heeft aangevoerd.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.H.A. Uri.